‘Imagine there’s no countries, It isn’t hard to do, Nothing to kill or die for, And no religion, too, Imagine all the people living life in peace’, zingt John Lennon.
Zou jij niet in zo’n wereld willen leven waarin iedereen met elkaar verbroederd is? Maar wacht eens even, verbroederd? En de zusters dan? En de dieren? en de planten? Het gaat meteen al mis. En als ik er nog langer over nadenk, vraag ik me af, is broederschap wel echt zo fantastisch? Ik moet denken aan mijn eigen broers. Ik heb er drie. Alle drie zijn ze ouder. In mijn jeugd gedroegen we ons erg gebroederlijk. Dat merkte ik vooral toen ik naar de kleuterschool ging. Die zat in hetzelfde gebouw als de lagere school waar mijn broers op zaten. Andere kinderen durfden mij niets aan te doen, want dan kwamen mijn grote broers mij te hulp. Zelfs als ik tegen een klasgenoot niet zo aardig was geweest, stonden mijn broers aan mijn kant.
Maar het gekke was, zodra er geen gemeenschappelijke vijand was, was die verbondenheid plotseling voorbij. Dan was er juist regelmatig ruzie. Later heb ik daar mijn werk van gemaakt. Met mijn jongste broer Maarten, die dus ouder is dan ik, ben ik het duo begonnen: de Gebroeders Meester.
Ik werd een keer gevraagd om voor een filosofisch café in Utrecht boeken te bespreken. Ik zat er over te denken hoe ik dat aan zou pakken en toen stelde Valerie (mijn vrouw) voor het samen met Maarten te doen: ‘Jullie zijn het vaak met elkaar oneens, en het probleem bij een boekrecensie is altijd dat je maar een mening krijgt, die erg persoonlijk is. Op deze manier krijgt het publiek de meest uiteenlopende meningen over een boek te horen en kan het zelf een oordeel vellen.’
Dat was een gouden plan van haar. De formule sloeg aan. Er was al snel een uitgever die ons vroeg een boek te schrijven volgens hetzelfde concept. Over de geschiedenis van de filosofie. We hebben uiteindelijk vier boeken geschreven, we kregen een column in de Volkskrant. En ik moet zeggen, de samenwerking werkte ook therapeutisch. Doordat we op het podium ruzie konden maken, hoefden we dat in het echt niet meer te doen. En tenslotte was onze strijd op het podium ook uitgestreden, doordat we het steeds meer met elkaar eens werden.
Toch werpt dit verhaal over mijn broer een beetje treurig licht op broederschap. Ik moet dan denken aan een beroemd Arabisch gezegde: ‘Ik tegen mijn broers, ik en mijn broer tegen mijn neven, ik en mijn broers en mijn neven tegen het dorp, ik en mijn broers en mijn neven en het dorp tegen de wereld.’
De Duitse filosoof Immanuel Kant (1724-1804) dacht ook al na over broederschap. Hij schreef het beroemd geworden boek Naar de eeuwige vrede, wat je met een beetje fantasie als een voorloper zou kunnen zien van John Lennons lied. Kant had heel veel vertrouwen in de mensheid en dacht dat het mogelijk was dat alle volkeren op aarde zich met elkaar zouden verbroederen en dat er dan eeuwige vrede zou komen onder de wereldburgers. Als we allemaal maar onze rede zouden gebruiken, dan kwam het wel goed.
Kant heeft van latere filosofen zoals Carl Schmitt (1888-1985) veel kritiek gekregen. Schmitt meende dat die universele verbroedering van Kant een abstract monster is. Het was volgens hem beter om te erkennen dat in de praktijk elke samenleving nu eenmaal vijanden heeft, dan er naar te streven dat alle mensen broeders worden. Want voor je het weet ben je in naam van de mensheid gruwelijke oorlogen aan het uitvechten.
En misschien moet je Schmitt ook wel een beetje gelijk geven, als je bijvoorbeeld kijkt naar de slavernij. Die werd goedgepraat met het argument dat zwarten minder redelijke vermogens bezaten dan witten, dus dat je je daarom niet met hen hoefde te verbroederen en ze zelfs wel als slaaf kon houden.
Tja, wie heeft er gelijk? Is verbroedering of verzustering met alle mensen, dieren en de rest van de organismen op de wereld mogelijk, of kunnen we eigenlijk niet zonder een soort gemeenschappelijke vijand? Misschien is het al heel wat als we ons gedrag naar die vijand weten te beperken tot een beetje gescheld en daarmee verder bloedvergieten kunnen voorkomen. En dan vragen we ons ondertussen af hoe we zoveel mogelijk wezens tot onze medewezens kunnen rekenen?